De muziek van Destroyer is niet voor iedereen weggelegd, dat weet Dan Bejar ook wel. “Het is allemaal te specifiek én te abstract,” vertelt de 47-jarige Canadees in een Amsterdams café. “De luisteraar heeft geen idee waar hij of zij naar luistert, wat het allemaal betekent. En ik geloof dat ik dat zelf ook niet weet.” Bejar is, ook voor zichzelf, een enigma. Zijn muziek biedt geen houvast in moeilijke tijden, is geen guiding light – daar is hij van overtuigd – maar het heeft wel íéts. Wat? Geen idee, al komt hij met zijn twaalfde album Have We Met een klein stapje dichter bij het antwoord.
Tekst: Ruben van Dijk
Foto’s: David van Dartel
Destroyer, regel nummer één: op ieder album is alles altijd anders. Dat Bejar met Kaputt (2011) full on smooth jazz & softrock zou gaan had niemand verwacht; dat de plaat daarna daar in de verste verte niet op zou lijken stond buiten kijf. Bejar belandde met zijn band in een “honeymoon phase”; Poison Season (2015) en ken (2017) moesten het organische geluid van een liveoptreden weerspiegelen. De sleuteltrack van eerstgenoemde, ‘Times Square’, werd de afgelopen jaren een live-favoriet. Bejar: “Guess what? We’re really good at playing that song, because that’s what we sound like.” Die honeymoon phase lijkt nu voorbij; Bejar besefte dat zijn volgende plaat een lelijke, synthetische plaat moest worden. “De teksten waren naar mijn gevoel heel duister en verontrustend, soms zelfs nachtmerrieachtig. Het idee was dat het heel minimaal, industrieel en grimmig zou gaan klinken.”
Van al die ideeën vooraf is in de praktijk maar weinig terechtgekomen; Destroyer, regel twee. Ja, Have We Met kwam hoofdzakelijk op de iPads van Bejar en bandlid/producer John Collins tot stand. En ja, er werd, à la Kaputt, muziek gemaakt zonder rekening te houden met eventuele liveoptredens. “There’s a lot of stuff on Have We Met that doesn’t resemble anything a human would do.” Maar grimmig, laat staan nachtmerrieachtig, wordt het nooit.
“Als we het niet op tijd af hadden gekregen, had ik het hele album in de prullenbak gegooid.”
“Het gebeurt met iedere Destroyer-plaat: de woorden zeggen het een, maar muzikaal gaat een heel andere kant op. En dat komt door John. Hij is dol op het maken van vreemde soundscapes – en hij is er ook heel goed in – maar het blijft altijd verankerd in popmuziek, zij het popmuziek uit een andere tijd en van een andere planeet.” Het feit dat Collins, als de deadline nadert, op het punt staat vader te worden, drukt eveneens zijn stempel op het eindproduct. Het album móést af. “Als we het niet op tijd af hadden gekregen, had ik het hele album in de prullenbak gegooid. Wachten, of met iemand anders verder gaan, was geen optie. Ik denk niet dat iemand anders van dit album chocola had kunnen maken. Het was pure ellende, maar tegelijkertijd was het zo’n euforische periode, omdat hij een hele nieuwe levensfase tegemoet ging. Op een of andere manier is dat in de muziek terechtgekomen.”


En dus klinkt Have We Met “veel vrolijker dan de bedoeling was” en tegelijkertijd doordrongen van een zekere spanning. “Er is een soort push and pull aanwezig die naar mijn idee nauwelijks op andere Destroyer-albums voorkomt. Het is gecontroleerd én chaotisch. Ik heb nog nooit een plaat gemaakt met zoveel vreemde geluiden.” Foeilelijke fake drums, blaasinstrumenten die regelrecht uit Kaputt en Poison Season zijn geknipt, “all over the place” gitaarspel van Nicholas Bragg, die een ruwe mix van de plaat kreeg doorgestuurd en volledig z’n gang mocht gaan. “Minimalistisch is het in ieder geval niet geworden.”
Crimson tide, crimson tide, crimson tide
Een gesprek met Dan Bejar is een gesprek vol stiltes en denkpauzes. Wellicht omdat hij zelf ook de antwoorden niet paraat heeft. Wellicht omdat hij misverstanden wil voorkomen, zoals toen een journalist ten tijde van Kaputt opschreef hoe Bejar broodjes aan het smeren was terwijl hij de vocals voor het album opnam. “Dat was bij wijze van spreken,” corrigeert Bejar. “Ik ben op een gegeven moment op de grond gaan liggen in de studio, in plaats van naar de vocal booth te gaan, waar iemand me normaalgesproken zou vragen of ik klaar was voor m’n performance, of ik klaar was om de definitieve versie van het nummer – tot in de eeuwigheid – op te nemen. Het was een trucje van de producers. Ik was na tien jaar zo gewend aan steeds dezelfde manier van zingen: ietwat bezopen, ietwat hysterisch; ik probeerde een miljoen woorden in één zin te krijgen. Dat was mijn ding. Maar op Kaputt waren er minder woorden en was er veel meer ademruimte voor de muziek, dus probeerde ik veel rustiger te zingen – bijna alsof ik het onbewust deed. I’m not nuts about my singing on Kaputt, maar het heeft wel allemaal geleid tot dit album. Ik denk dat ik nu eindelijk weet hoe ik op een stille, intieme manier kan zingen, zonder dat het leeg of emotieloos klinkt.
“Als de vibe goed is, als het goed vóélt, dan maakt het mij niets uit dat er hier en daar een woord niet klopt.”
Zo intiem als op Have We Met klonk Bejar inderdaad niet eerder, al was het alleen al omdat de vocals dit keer daadwerkelijk aan de keukentafel zijn opgenomen. “Het plan was altijd om de vocals later opnieuw op te nemen, maar dan gewoon in de studio. Dat hebben we laten zitten. Deze performances hebben íéts. Ieder liedje klinkt alsof ik nèt klaar was met schrijven en voor minstens de helft was dat ook echt zo. Het was de eerste of tweede keer ooit dat ik dat liedje zong, en dat is wat je op de plaat hoort.” Volgens Bejar klinkt hij ook meer dan ooit als zichzelf op Have We Met. Geen seconde had hij het idee dat er níét nog een tweede opname zou komen; er was geen enkele druk. “Ik gebruikte niet eens een goede microfoon. Er waren woorden die ik later nog wilde veranderen. I just never bothered. Ik denk dat dat het grote verschil is met tien jaar geleden: als de vibe goed is, als het goed vóélt, dan maakt het mij niets uit dat er hier en daar een woord niet klopt.”

Stream-of-consciousness is het overigens niet, ook nooit geweest. Maar Bejar schept graag de illusie. “Het idee dat je maar wat aan het mompelen bent, dat je tegen jezelf aan het praten bent en dat dat toevallig wordt opgenomen, vind ik heel cool. Toen ik begon was ik heel erg into klassieke singer-songwriters à la Harry Nilsson; ik schreef veel refreinen, speelde veel met akkoorden en popstructuren. Nu zou ik dat allemaal het liefst negeren en gewoon over een enkele dronesound zingen, omdat het je zoveel meer vrijheid geeft.”
Bejar noemt als voorbeeld ‘Crimson Tide’, een lied dat nooit als lied bedoeld was. De eerste zin ontstond in 2009 en lange tijd belandde iedere zin die volgde in het mapje ‘onzingbaar’ – tot het dat opeens niet meer was. “Iemand vertelde mij laatst dat ‘Crimson Tide’ hem aan ‘Bay of Pigs’ [van Kaputt, red.] deed denken, en dat is voor mij de laatste keer geweest dat ik zo’n soort liedje heb geschreven: een eindeloze stortvloed aan coupletten, die stuk voor stuk niets met elkaar te maken lijken te hebben. Het voelde heel fijn om te zingen, maar ergens wist ik dat het nauwelijks meer dan een surreële, melodieuze rant was.”
“Als ik woorden tevoorschijn tover, is dat omdat er voor mij een soort inherente logica is. Ik heb geen idee waarom, maar bij ‘Crimson Tide’ had ik opeens de woorden ‘crimson tide’ in m’n hoofd. Ik dacht: als ik dit na ieder couplet zing, en dan nog een paar keer aan het einde, dan ontstaat de betekenis, de emotie die er bij hoort vanzelf, wat dat ook moge zijn.”
User’s guide to a world that makes no sense
Weer valt het gesprek even stil, nu als het onderwerp David Berman op tafel komt. In 2017 werkte Bejar maandenlang met de wijlen Silver Jews-frontman aan nieuwe muziek voor wat uiteindelijk zijn laatste album zou blijken. Op dat album, Purple Mountains, dat een maand voor de zelfmoord van Berman in augustus 2019 verscheen, is van die samenwerking overigens niets te horen, zoals ook Bermans maandenlange sessies met Dan Auerbach, Jeff Tweedy, Black Mountain en Stephen Malkmus uiteindelijk in de prullenbak belandden. “Op een dag ben ik zover en ga ik het uitgebreid over die ervaring kunnen hebben. Het is een paar jaar geleden nu, maar ik probeer nog steeds om het allemaal te verwerken, om uit te vogelen waar we toen precies mee bezig waren. Hoe langer we eraan werkten, hoe zinlozer het allemaal leek – en tegelijkertijd ben ik enorm dankbaar voor die periode.”
“Naar mijn gevoel is kunst, zelfs de meest troosteloze kunst, hoe dan ook verheffend.”
Wat het proces zo onzeker en zo moeilijk maakte, durft Bejar niet met zekerheid te zeggen. “Achteraf denk ik: natuurlijk, hij zat met veel liedjes nog in een veel te vroeg stadium. Er wás nog geen eindstreep. Maar destijds wilden we het gewoon afmaken, kijken hoe een eindproduct er uit zou zien. We waren al zo ver gekomen.”

Vooral in het licht van wat zou volgen, is het uiteindelijke Purple Mountains een gitzwarte plaat, zelfs voor Berman-begrippen. En toch klinkt er in een tekst als die van ‘All My Happiness Is Gone’ welhaast vrolijkheid door; eenzelfde discrepantie tussen muziek en woord als op menig Destroyer-plaat. Bejar: “Ik heb altijd veel troost geput uit zijn songteksten, hoe duister ze soms ook waren. Die duisternis was zelden het einddoel. Het was altijd: ik heb verschrikkelijke dingen meegemaakt, dit is hoe ik daar doorheen ben gekomen, dit is de wijsheid die heb opgedaan en met jullie wil delen. Naar mijn gevoel is kunst, zelfs de meest troosteloze kunst, hoe dan ook verheffend. En natuurlijk gaat het even duren voor ik Davids stem weer op die manier kan horen. Het meest verschrikkelijke dat kon gebeuren, is gebeurd, maar zijn muziek is in mijn ogen nog altijd vreugdevol, speels; a user’s guide to a world that makes no sense. Ik zie nog steeds het positieve.”
In die zin heeft Bejar een diepere emotionele verbintenis met de muziek van Berman dan met zijn eigen werk, mede omdat hij bij zijn eigen werk vaak geen benul heeft wat er achter schuilt. “Ik denk niet dat mijn teksten een verheffende werking hebben, niet op de manier waarop zoveel Silver Jews-fans nu delen hoe bepaalde teksten hen de kracht hebben gegeven door een moeilijke periode heen te komen. I don’t think my writing has that. Maar het heeft wel íéts, en ik heb geen idee wat het is. Ik weet het gewoonweg niet, omdat het schrijfproces voor mij een mysterie is. David was een heel nauwgezette songwriter. Er zat bij hem zoveel werk en vakmanschap in het schrijven, het herschrijven; dat wat échte schrijvers doen, dat is mij volkomen vreemd. Ik schrijf zó snel en zó intuïtief. Het is de rush die ik krijg als ik bepaalde woorden zing, waardoor ik besef dat het goed is, dat anderen die rush misschien ook zullen ervaren als ze het horen.”
En wellicht vat Bejar zo zelf de aantrekkingskracht van zijn eigen ongrijpbare, onbegrijpelijke muziek samen: “Als in 2001: A Space Odyssey een gigantische foetus door de ruimte zweeft, wat is dan die rush die mensen voelen? Is het een intellectuele puzzel die plots in elkaar valt? Ik heb geen idee. Als ik door iets omver wordt geblazen, dan weet ik niet echt waarom dat is. Ik weet nooit waarom iets is.”
Have We Met verschijnt vrijdag 31 januari bij Dead Oceans. Op vrijdag 17 april speelt Destroyer op Motel Mozaique in Rotterdam en op donderdag 30 april in Paradiso, Amsterdam.