“Het moest gebeuren.” Zo simpel is de gedaanteverwisseling van Working Men’s Club voor Syd Minsky-Sargeant, het 18-jarige meesterbrein van het Britse viertal. In een mum van tijd veranderde zijn groep van een post-punkband in een elektronische machine die zich laat inspireren door house, techno en rave. Twee bandleden moesten wijken voor de koerswijziging, maar de visie van Minsky-Sargeant was heilig. Met een zinderend debuut vol industriële bangers bewijst de eigenwijze en standvastige roerganger zijn gelijk.
Tekst: Dirk Baart
Foto’s: Piran Aston
‘Trapped inside a town, inside my mind. Stuck with no ideas, I’m running out of time.’ Het zijn de eerste zinnen van ‘Valleys’, de gigantische opener van het debuutalbum van Working Men’s Club. Het nummer doet denken aan New Order eind jaren tachtig. Circa Technique zegmaar, maar dan met meer jeugdige geestdrift. Het nummer is een klaagzang op de Calder Valley, een gebied in het noordwesten van Engeland dat in ‘Valleys’ als doodskist wordt beschreven. Daar groeit Syd Minsky-Sargeant op, in het slaperige stadje Todmorden. Verveling is er de voornaamste inspiratiebron voor zijn muziek, het vehikel waarmee hij de voorbije jaren stukje bij beetje aan Todmorden poogt te ontsnappen. Pre-pandemie lukt dat heel aardig: Minsky-Sargeant gaat studeren aan het British and Irish Modern Music Institute in het nabijgelegen Manchester en sticht daar Working Men’s Club, met gitarist Giulia Bonometti en drummer Jake Bogacki. In begin 2019 debuteert de band met ‘Bad Blood’ en wordt het met Squid, black midi en Black Country, New Road onderdeel van een veelbelovende golf post-punkbands die Groot-Brittannië overspoelt.
Nu zit Minsky-Sargeant weer vast in Todmorden. Natuurlijk had hij zich de weken voor de release van zijn debuutalbum anders voorgesteld, maar verder vindt hij het niet zo erg. Hij is alvast begonnen aan album twee en heeft weer eens tijd om muziek te ontdekken op een andere manier dan op tour te kijken naar shows van bands die hij eigenlijk niet leuk vindt. “Ik voel me bevoorrecht dat ik het talent en de spullen heb om muziek te maken. Ik ben zowaar weer verliefd aan het worden op de plek die ik eerst zo graag wilde verlaten. Het voelt alsof het risico op besmetting hier kleiner is dan in de grote stad. Er zijn nu toch weinig verleidingen om de deur uit te gaan.”
Niet dat er normaal gesproken zo veel gebeurt in Todmorden, hoor. Maar Minsky-Sargeant spreekt wel vol lof over The Golden Lion, de pub waar hij vaak komt. Of nou ja, eigenlijk is pub te kort door de bocht. The Golden Lion is een echt gemeenschapshuis, waar concerten en dansavonden plaatsvinden. Al voor zijn achttiende glipt Minsky-Sargeant er regelmatig naar binnen om gevestigde dj’s als Justin Robertson en Luke Unabomber aan het werk te zien. Working Men’s Club speelt zijn eerste show in The Golden Lion: Minsky-Sargeant boekt en promoot het optreden zelf. Hij mag de kleine concertzaal boven de pub gratis gebruiken van eigenaar Richard Walker alias Waka. “Zelfs als we straks in zalen van 600 of 1000 mensen staan, zal ik nog terug naar Todmorden komen om een show in The Golden Lion te spelen. Plekken als The Golden Lion zijn heel belangrijk, vooral in gebieden als de Calder Valley. Het zijn niet alleen pubs of podia: they’re lifelines. Zonder zulke onafhankelijke plekken valt de gemeenschap uit elkaar en hebben nieuwe bands geen plek om te spelen. Het is een zware tijd voor zulke plekken, dus het is belangrijk dat mensen zich dat realiseren. Aan de ‘onderkant’ van de muziekindustrie verdient niemand geld, terwijl de ‘top’ niet zonder kan bestaan. Maar er vloeit nauwelijks geld terug van boven naar beneden. Muzikanten zouden zich moeten herinneren waar ze vandaan komen en plekken als The Golden Lion moeten steunen hoe ze maar kunnen. Weet je wat het ook is: mensen uit Londen praten meer en meer over de muziek die hier in de Calder Valley wordt gemaakt, maar het maakt ze geen reet uit als The Golden Lion moet sluiten.”
De afkeer van Londen
Om maar aan te geven: het North-South divide is in Engeland nog altijd sterk aanwezig. Goed, die jongens van Squid zijn best aardig en hun muziek is goed, maar verder vertoont Minsky-Sargeant geen enkele interesse in de bands die zich ophouden rond het hoofdkwartier van label Speedy Wunderground en het Zuid-Londense podium The Windmill. Al vanaf het moment dat Working Men’s Club in één adem wordt genoemd met de exponenten van de hoofdstedelijke post-punkscene, doet de frontman zijn uiterste best om zich van die scene af te zetten. Na de release van ‘Bad Blood’ lijkt Working Men’s Club zich op de drempel van een doorbraak te bevinden. Maar in de aanloop naar een tweede single ondergaat de groep een ware gedaanteverwisseling. Minsky-Sargeant tekent bij Heavenly Recordings en laat labelbaas Jeff Barrett wat demo’s horen. Uit die demo’s blijkt dat de drumcomputer uit ‘Bad Blood’ slechts een voorproefje was van de meer elektronische koers die Minsky-Sargeant uitgestippeld heeft. Als het rauwe, repetitieve ‘Teeth’ – een brug tussen ‘Bad Blood’ en het debuutalbum – uitkomt als tweede single van Working Men’s Club, is het roer definitief om. Er is geen weg meer terug. Ook Giulia Bonometti en Jake Bogacki trekken die conclusie: zij kunnen zich niet vinden in de visie van hun frontman en pakken hun biezen. Het duo was al aangevuld met bassist Liam Ogburn en wordt vervangen door Mairead O’Connor uit Fat White Family-zijproject The Moonlandingz en Rob Graham uit Drenge.
“Het was een compleet egoïstische onderneming”, kijkt Minsky-Sargeant terug. “Ik wist dat we vast zouden zitten aan het post-punkstempel als onze tweede single ook een gitaarliedje zou zijn. It didn’t do wonders for everyone, but I wouldn’t back down. Ik was er zo klaar mee dat iedereen ineens post-punk maakte. Al die bands proberen alleen maar Gang Of Four en Talking Heads na te doen. Ik wilde iets anders, dansmuziek maken terwijl we de gitaren behouden. Als we die stap niet hadden gezet en ons maar in de status quo hadden gevoegd, had ik me dat nooit vergeven. In de eerste plaats maak ik toch muziek voor mezelf, d’you know what I mean? Het is uiteindelijk toch mijn naam die op de hoes staat, dus zolang ik niet tevreden ben, is de muziek nog niet af.”
“Als we ons maar in de status quo hadden gevoegd, had ik me dat nooit vergeven.”
Het is niet alleen de muziek van moderne rockbands die Minsky-Sargeant verveelt, maar ook de hele wereld om hen heen. “Ik ging al een tijd niet meer naar concerten. Ik wilde gewoon ’s middags wakker worden en dan om een uur of twee ’s nachts eens richting een feest, niet naar een show die dan om elf uur al afgelopen is. Ik hoop dat we ook vaker rond dat tijdstip kunnen spelen als er straks weer shows mogelijk zijn, dat we ons meer kunnen omringen met dj’s en producers dan met andere bands. Onze muziek is geremixt door mensen als Anthony Naples, Gabe Gurnsey en Graham Massey van 808 State, dus we kennen al wat mensen die normaal gesproken in grote technoclubs staan. Ik denk dat onze show uiteindelijk ook meer een show dan een concert zal zijn. Een beetje net als de megamix die we van het album hebben gemaakt. Ik praat sowieso al niet tussen nummers door, dat heeft wat mij betreft geen toegevoegde waarde.”
Het verleden van Manchester
Sinds zijn koerswijziging wordt Working Men’s Club niet vaak meer in één adem genoemd met Squid, black midi en Black Country, New Road. Nee, vaker trekt men nu vergelijkingen met acts uit het rijke muzikale verleden van Manchester die zich ook in het grensgebied van rock en elektronica begaven. Acts uit de stal van het befaamde Factory Records, zoals het eerdergenoemde New Order, A Certain Ratio en Happy Mondays. De vergelijkingen snijden hout, weet Minsky-Sargeant, al berust de gelijkenis niet op zijn eigen fascinatie met de stad. Sterker nog: tijdens zijn studie concludeert Minsky-Sargeant dat Manchester op muzikaal gebied een nogal saaie stad is. “Er is daar niets veranderd sinds de jaren negentig, mensen willen alleen die periode nabootsen. Natuurlijk spelen er wel eens interessante bands in Manchester, maar die komen vooral van buitenaf. Bands uit Manchester zelf proberen alleen maar Oasis te zijn. Ze zijn daar zo trots op hun geschiedenis dat ze nog steeds allemaal op Liam Gallagher willen lijken.”
Het feit dat het debuutalbum van Working Men’s Club echo’s van Manchester laat horen, is dan ook niet te wijten aan het feit dat Minsky-Sargeant eerdergenoemde acts grijs heeft gedraaid. Het komt vooral omdat hij zich laat inspireren door de muziek die ook New Order, A Certain Ratio en Happy Mondays al inspireerde. “Tuurlijk hou ik van die muziek, maar voor mij begon het met de techno en house uit Detroit en Chicago. En met Kraftwerk. Ik luister hun muziek al heel lang, maar ik beschouwde dat eerst nooit als elektronische muziek. Terwijl het zo duidelijk is: zeker hun latere werk, zoals Tour de France, is gewoon techno.”
Dat kwartje valt eigenlijk pas als Minsky-Sargeant een paar jaar geleden Soulwax ziet spelen op een festival. Hij heeft geen idee wie of wat de Belgische formatie is, maar een vriend sleept hem mee naar de show van de gebroeders Dewaele. “I was blown away. Het was die tour waarin ze met drie drummers speelden, die allemaal precies tegelijkertijd dezelfde beat speelden. Mental. En dan van die enorme modulaire synthesizers erbij, het klonk geweldig. Ik was nogal off my head op dat moment, maar het was enorm inspirerend. Door die show wilde ik echt elektronische muziek gaan maken.”



Het speelse van Sheffield
In alles dat Minsky-Sargeant doet – of het nou met een gitaar in de hand of een Roland TB-303 onder de vingertoppen is – kent de tiener een sterke afkeer van het gebruikelijke. Een rockband wil hij niet zijn, maar een producer worden? Dat vindt hij ook niet interessant. “Laatst nog vroeg iemand me of ik er niet aan had gedacht om solo te gaan, toen de samenstelling van de band veranderde. Dat lijkt me zo saai, sta je daar met wat decks en een microfoon. Ik vind het belangrijk dat we nog een band zijn, want dat maakt ons anders. Zoals je moet onthouden waar je vandaan komt, moet je ook onthouden wat je bent.”
Die liefde voor het abnormale verklaart wellicht waarom niet Londen of Manchester, maar industriestad Sheffield wat Minsky-Sargeant de meest interessante stad van Engeland is. Het is een stad met een zekere underdogpositie. Een beetje vreemd, maar wel lekker. Minsky-Sargeant vertelt over The Human League, maar steekt vooral de loftrompet over Cabaret Voltaire. “Die heb ik pas ontdekt nadat ik het album afgemaakt had. Heel gek vond ik dat, want als er één band is waar we op lijken dan is het Cabaret Voltaire. Maar ik had gewoon nog nooit van ze gehoord.”
“Voor mij is het altijd een grap gebleven, want ik ben per ongeluk dancemuziek gaan maken.”
Op aanraden van Heavenly Recordings slaat Minsky-Sargeant in aanloop naar het debuutalbum van Working Men’s Club de handen ineen met een producer uit Sheffield. Ross Orton heet-ie, zijn vingerafdrukken zijn te vinden op M.I.A.’s Galang, Arctic Monkeys’ AM en The Falls Your Future Our Clutter. Zonder Orton – met wie Minsky-Sargeant inmiddels het duo Minsky Rock vormt – was Working Men’s Club niet geworden wat de groep nu is, meent hij. “Ik keek wat hij deed en probeerde dat dan thuis na te doen. Ik zag hem echt dingen doen die ik nooit zelf bedacht zou hebben. Neem ‘A.A.A.A’ bijvoorbeeld, dat hele nummer is op één synthesizer gemaakt. De baslijn, de beat, alles. Als je zo’n nummer schrijft, raak je daar heel opgewonden van, maar het is vaak moeilijk om die energie te behouden als je gaat opnemen. Ross heeft ervoor gezorgd dat ik voor het eerst enthousiast werd van muziek die ik al had geschreven. ‘Angels’ hebben we bijvoorbeeld helemaal opnieuw uitgevonden. We speelden het al een tijdje live, maar hebben er in de studio allerlei lagen aan toegevoegd die je nu misschien niet eens meer hoort. Er zitten wel 15 gitaarpartijen in dat nummer, daardoor klinkt het zo gelaagd en groots. Toen hebben we er nog een vocoder overheen gegooid en de drumcomputer gecombineerd met echte drums. Dat zijn dingen waar Ross mee kwam. Hij heeft mijn blik op dancemuziek veranderd. Ik heb het idee dat niemand me ooit zo goed begrepen heeft, en het voelt geweldig om door iemand als Ross als een gelijke behandeld te worden, ook al zijn we maar kids.”
De opwinding waar Minsky-Sargeant het over heeft spat inderdaad van het album af. De nummers klinken stuk voor stuk massive, maar laten zich ook kenmerken door een zekere speelsheid en een ontembare bewijsdrift. Luister naar de dertien minuten durende afsluiter ‘Angel’ en het vermoeden bekruipt je dat Working Men’s Club helemaal niet precies weet hoe je nou dancemuziek maakt, en dat daar de kracht van de groep in schuilt. “Zo ging het ook met ‘Teeth’”, memoreert Minsky-Sargeant. “Ik vond dat nummer één grote grap toen ik het schreef. Het meest belachelijke nummer ooit. Ik had destijds maar één drummachine en één synthesizer, daar heb ik de helft van het album opgeschreven. Shit equipment. Die beat – du du du, du du du du, DU – ik vond het de meest lullige beat die ik ooit had gehoord. Maar toen zei het label ineens: dit is eigenlijk heel goed. Voor mij is het altijd een beetje een grap gebleven, want ik ben eigenlijk per ongeluk dancemuziek gaan maken. Pas als iemand zegt dat het goed is, denk je: huh, echt? Dat iemand als Ross – die meegeschreven heeft aan een album als Galang – vind dat ik goede dancemuziek maakt, is nog steeds een schok voor me. Ik hoop dat ik dat speelse altijd kan behouden, want er zijn al zo veel mensen die opzettelijk dancemuziek maken, en dat wordt vaak zo serieus.”