Noem een muziekstijl en Ajay Saggar heeft zich er vast aan gewaagd. De afgelopen veertig jaar was de in Kenia geboren, in Groot-Brittannië getogen en in Krommenie gevestigde muzikant betrokken bij te veel projecten om op te noemen. In de jaren tachtig ging Saggar kopje onder in de Britse postpunkbeweging van Mark E. Smith en John Peel, in Nederland werd hij geestelijk vader van King Champion Sounds en vorig jaar bracht hij zijn eerste soloplaat ooit uit.
Tekst: Dirk Baart
Foto: Rob Verweij
Het busje van Ajay Saggar stopt op een industrieterrein even buiten Krommenie. Onder de banden kraakt de sneeuw. Saggar loopt naar een autobedrijf, stoeit even met een hond die bij de ingang rondspringt en gaat dan voor naar een kleine, paarse deur achterin de garage. Daarachter blijkt Saggars studio schuil te gaan, een wereld die mijlen ver verwijderd lijkt van een autobedrijf in Krommenie. In een smalle gang hangen posters van een fractie projecten waarbij Saggar de afgelopen veertig jaar betrokken is geweest: de experimentele postpunk- en free jazzband King Champion Sounds, shoegaze- en dreampopduo Deutsche Ashram en Dandelion Adventure, de band waarmee Saggar jaren geleden debuteerde in Groot-Brittannië, bijvoorbeeld.
De studio is verdeeld in twee ruimtes. Een kleine control room waarin Saggar doorgaans werkt onder een foto van een oud Ajax-elftal, en een grotere kamer waarin bands kunnen repeteren en opnemen. “Eerst zat ik hiernaast”, vertelt Saggar, terwijl hij thee schenkt. Op z’n Brits, met melk, suiker en biscuits. “Ik heb een goede band met de mensen van het industrieterrein. Het is zo’n luxe om zo’n plek te hebben: ik kan mijn spullen gewoon hier laten en gelijkgestemden uitnodigen om hier over de vloer te komen. We don’t have to deal with idiots.”
Het afgelopen jaar maakte Saggar misschien wel meer gebruik van zijn studio dan ooit. Toen de pandemie de kop op stak, liep een tour met Deutsche Ashram net op zijn eind en kwam zijn werk als productieleider bij Paradiso volledig tot stilstand. De wereld rond als geluidsman – hetgeen Saggar in het verleden deed met bands als Sebadoh, Mogwai, Sleater-Kinney, Múm, Godspeed You! Black Emperor, My Bloody Valentine en Dinosaur Jr. – zit er niet meer in. In plaats daarvan stortte Saggar zich op de afronding van zijn eerste soloalbum Bless Bless, dat in juni uitkwam onder de naam Bhajan Bhoy. Daarnaast schreef Saggar twee nieuwe albums voor King Champion Sounds – waarvan er één de prullenbak in ging en één momenteel wordt afgemaakt – én stampte hij een nieuw project uit de grond. Begin dit jaar verscheen het bezwerende debuut Oh Temple! van University Challenged, een formatie op het snijvlak van spiritual jazz, modern klassiek, elektronisch experiment en minimalistische gitaarmuziek, met de Britse multi-instrumentalist Oli Heffernan (King Champion Sounds, Ivan The Tolerable, Year of Birds, Shrug) en Kohhei Matsuda, de in Amsterdam woonachtige gitarist van de Japans-Londense psychrockband Bo Ningen. “We hebben dat album afzonderlijk van elkaar opgenomen, maar dat werkte eigenlijk heel goed. Het is een uitdaging: je wordt in het diepe gegooid en ideeën die je anders nooit bedacht had, drijven naar de oppervlakte. We stuurden ideeën heen en weer en konden allemaal op elkaars vondsten bouwen. Oli en Kohhei hebben zulke mooie dingen gespeeld dat het voor mij niet zo moeilijk was om er iets van te maken. Het was alleen veel werk, want de nummers zijn lang en de partijen complex.”
“Ik ben nogal dictatoriaal als het aankomt op muziek”, vervolgt Saggar. “Ik weet wat ik wil en probeer erachter te komen hoe ik dat bereik. De mensen met wie ik werk moeten op die manier kunnen werken, anders wordt het erg moeilijk voor mij om de boot naar de juiste haven te sturen. Nu ging het anders: ik stond nog steeds aan het roer, maar Oli en Kohhei brachten me keer op keer een nieuwe kaart. Wat als we zo varen? Of zo? Ik ben erg trots op het eindresultaat.”
Hoe Ajay Saggar terechtkwam in Krommenie en onderdeel werd van zo veel verschillende muzikale projecten? Dat is nogal een verhaal, dat eerst nog langs een paar andere plekken leidt. Saggar werd in 1965 geboren in Kenia. Zijn familie is van Indiase komaf. “Toen mijn ouders en grootouders geboren werden, was India deel van het Britse rijk, net als veel landen in Oost-Afrika. De Britten wilden hun koloniën daar exploiteren, maar in Oost-Afrika was een gebrek aan geschoolde arbeiders. Mensen uit Groot-Brittannië zelf wilden daar niet heen, dus haalden de Britten mensen uit India naar Oost-Afrika. Zo kwamen mijn grootouders in Kenia terecht. Mijn ouders werden daar geboren, maar volgden een opleiding in India. Ze gingen op en neer met de boot.” Saggars vader wordt dokter. Hij krijgt een goede baan in het dorp waar zijn familie woont, dat volledig gebouwd is rond de activiteiten van chemiebedrijf Imperial Chemical Industries. “Mijn ouders waren gelukkig in Kenia. Ze hadden een mooi huis en mijn vader had een goede baan. Maar in 1976 besloten ze naar Groot-Brittannië te verhuizen voor de toekomst van mijn broer en mij. Ze gaven hun leven daar op en begonnen opnieuw.”
Het was nogal een cultuurschok, toen de familie Saggar vanuit Kenia in Glasgow belandde. “We kwamen uit het vliegtuig en reden door de armoedige, kleurloze stad”, lacht Saggar als hij terugdenkt aan zijn kennismaking met de Schotse industriestad. Het gezin betrekt samen met Saggars grootouders een flatje in het centrum, Saggar gaat naar school in Bearsden, een dorp tien kilometer verderop. “Later bleek dat daar allerlei kinderen hadden gezeten die muzikanten waren geworden. Ken je The Pastels? Stephen (McRobbie, red.) zat een jaar boven me!”
“John Peel gaf me iets om naar uit te kijken”
Saggar blijkt op het juiste moment in Groot-Brittannië te zijn gearriveerd. Een jaar voor zijn verhuizing heeft punkrock zijn weg naar het Verenigd Koninkrijk gevonden. In november 1975 heeft Sex Pistols zijn eerste show gespeeld, en in het voorjaar van 1976 valt pubrockband The 101ers uiteen in The Clash en The Damned. Op 4 juni van dat jaar speelt Sex Pistols zijn fameuze show in de Lesser Free Trade Hall in Manchester. De show wordt bezocht door veertig mensen, waaronder toekomstige leden van Joy Division, The Smiths en The Fall. “Ik viel met mijn neus in de boter. In 1977 kocht ik mijn eerste single, ‘No More Heroes’ van The Stranglers. Althans, ik stuurde mijn moeder naar de platenzaak om ‘m te halen. In 1978 ging ik voor het eerst naar een gig, ik sloop naar binnen bij The Stranglers. Vanaf dat moment is het nooit meer opgehouden.”
Muziek is voor Saggar meer dan een hobby, het is de reddingsboei die ervoor zorgt dat hij in zijn nieuwe thuisland het hoofd boven water houdt. “Mijn Engels was niet zo goed en ik liep achter op school, dus ik moest echt mijn best doen. Racisme was overal. Je kreeg elke dag shit naar je hoofd, tot je het bijna niet meer hoorde. In mijn tienerjaren kwam er een punt dat ik het niet meer pikte en met mensen begon te vechten. Shows waren eng in die tijd, en voetbalwedstrijden al helemaal. Ik ben een groot voetbalfan, maar mijn ouders wilden niet dat ik naar wedstrijden ging. Mensen kwamen recht uit de pub. Dronken, agressief. Buiten de stadions werden tijdschriften van het National Front (een extreemrechtse politieke partij, red.) uitgedeeld. Je was een mikpunt omdat je een andere huidskleur had. Gelukkig was er muziek. Dat gaf me iets op naar uit te kijken. Elke avond tussen tien en twaalf luisterde ik naar de radioshow van John Peel. Dat gaf me een richting in het leven en iets om over te praten met leeftijdsgenoten. ‘Heb je de nieuwe single van Siouxsie and the Banshees al gehoord? Of de nieuwe plaat van The Fall? Ik nam de uitzendingen op met mijn cassettespeler, de hele zolder hier ligt vol. John Peel was zo belangrijk voor veel jonge mensen. Hij veranderde de cultuur van Groot-Brittannië, en daarmee die van de wereld. Hij gaf mensen hoop in een tijd van werkloosheid, racisme en een compleet verneukte sociale structuur. Door ons muziek te laten horen die we anders niet zouden horen, veranderde hij onze geest. Als je wordt blootgesteld aan Captain Beefheart, Prince Far I, King Tubby of Alternative TV, word je scherper. Je krijgt door dat je niet alles hoeft te pikken dat je door the man wordt aangereikt.”

Het duurt niet lang voor Saggar zelf in bands begint te spelen. Via het gymnasium komt hij terecht op de Universiteit van Lancaster, op een uur rijden van zijn nieuwe woonplaats, Manchester. Nadat hij is afgestudeerd, vraagt Saggar meteen een werkloosheidsuitkering aan en richt hij met een paar vrienden Dandelion Adventure op. De band oefent in een oude katoenfabriek in het nabijgelegen Preston. Saggar speelt bas. “Het voelde alsof we grensoverschrijdende muziek aan het maken waren. Wij waren de gang en zouden de wereld weleens laten zien we er de baas was. Achteraf bezien waren het natuurlijk pas onze eerste stappen.” Toch doet Dandelion Adventure het allerminst onaardig: in juni 1990 wordt de band door John Peel uitgenodigd voor een sessie.
In Manchester maakt Saggar ondertussen kennis met Inca Babies, een band die postpunk met swamp blues mengt. Tegen het eind van de jaren tachtig gooit die band de handdoek in de ring en verandert Inca Babies in Hound God With A Tumour. Saggar wordt gevraagd als drummer. Als metaalpercussionist, om precies te zijn, wat inhoudt dat Saggars kit niet alleen uit onderdelen van oude drums bestaat, maar ook uit stukken ijzer die hij op de straten van Manchester tegenkomt. Hound God With A Tumour – dat regelmatig samen met Dandelion Adventure optreedt – repeteert in The Boardwalk, een befaamde club in Manchester waar Oasis zijn eerste show speelde. “We repeteerden beneden”, herinnert Saggar zich. “Iedereen kreeg een pasje, daarmee mocht je gratis naar shows. Tegenover ons zat de studio van A Certain Ratio. Als de deur open stond, keken we naar binnen, dan zagen we Donald drummen. Wow. Fucking amazing drummer. Happy Mondays zat er ook een tijdje, net als The Fall, mijn favoriete band ooit.”
“Zal ik je eens iets laten zien uit The Boardwalk?” Saggar staat op en gaat voor naar het kleine deel van zijn studio. Daar hangt een oud keyboard aan de muur. Het is wat versleten, maar de letters ‘The Fall’ zijn nog goed leesbaar. “Op een dag liet The Fall allerlei spullen liggen”, vertelt Sagger over het relikwie. “Ik nam een kijkje en vond dit keyboard. Het is het origineel dat je op de foto’s van al hun vroege opnames ziet, en dat wilden ze zomaar weggooien. Colin (Sinclair, een van de eigenaren van The Boardwalk, red.) zei dat ik het gewoon mee mocht nemen. Later hebben we ook nog hun basversterker opgehaald.”
Naast The Boardwalk vormde The Haçienda, de door New Order en Factory Records opgerichte nachtclub, een spil in de toenmalige scene. Bands als The Stone Roses braken er door, maar The Haçienda vormde ook de geboorteplaats van Britse ravecultuur en acid house. “Daar hielp xtc wel bij”, gniffelt Saggar. “Al die voetbalhooligans werden ineens clubbers. Eerst waren het eikels, toen waren het ineens leuke mensen om mee rond te hangen. Tegen het eind van de jaren tachtig stonden alle clubs vol én waren er gigantische illegale raves waarbij mensen totaal uit hun plaat gingen. Ik vind het altijd moeilijk om aan mensen uit te leggen hóé belangrijk muziek toen voor ons was. Het was geen hobby, it was your fucking life.”


De toewijding aan muziek die hij in Engeland op grote schaal zag, heeft Ajay Saggar in Nederland zelden gezien. “Alles is hier zo goed georganiseerd, het is comfortabel. Natuurlijk is het fijn als je je niet druk hoeft te maken over het dak boven je hoofd of het eten op je bord, maar ik realiseerde me wel dat wanhoop kan zorgen voor goede kunst. Dat Groot-Brittannië zo veel goede bands heeft voortgebracht, is voor een deel te wijten aan de shit waarin mensen daar verkeren, op ieder front. Muziek was een ontsnapping. Hier hoef je niet te ontsnappen.”
Het is underground instituut The Ex dat in de jaren tachtig Saggars eerste kennismaking met de Nederlandse muziekwereld vormde. “Zij kregen ook een werkloosheidsuitkering, maar toen ik hoorde hoe veel die bedroeg, dacht ik: van dat geld had ik in Engeland als een koning kunnen leven. Daar ging ik liftend naar alle shows van The Ex. Ik vond hun energie op het podium geweldig. We werden goede vrienden. Als ik in Nederland was, verbleef ik in hun villa in Wormer.”
In 1991 bijvoorbeeld, als Saggar een Interrail-ticket heeft gekocht om Dinosaur Jr. door Europa te volgen. De leden van die band zijn door de jaren heen vrienden van Saggar geworden, maar hij treft ze op een ongelukkig moment. Bassist Lou Barlow – sinds 2005 weer lid – is net uit de band gezet en J Mascis heeft last van sterallures. “Na twee weken had ik er genoeg van, maar ik had mijn treinticket nog. Toen ben ik maar naar de villa gegaan.” Saggar is van plan om vanuit Wormer terug te keren naar Manchester, maar een plan heeft hij eigenlijk niet. Ja, zijn band opdoeken en iets nieuws proberen, maar dat is het wel zo’n beetje. Als er een kamer vrij blijkt te komen in de villa, is de keuze dan ook snel gemaakt. Op 30 december 1991 stopt Saggar al zijn spullen in een busje en komt hij naar Nederland, om nooit meer te vertrekken.
Wie in de villa van The Ex woont, gaat hoe dan ook kopje onder in het muzikale universum rond de anarcho-punkband. En zo geschiedde. Binnen een jaar of twee heeft Saggar punkfanfare De Kift geholpen bij het bouwen van hun studio en samen met gitarist Pim Heijne (ex-Revenge Of The Carrots) de band Donkey opgericht. De band brengt vier singles en twee albums uit (op labels die speciaal worden opgericht om Donkey uit te brengen), valt in de smaak bij John Peel en tourt zelfs door de Verenigde Staten. “Kleine eekhoorns, grote bomen”, mijmert Saggar.


Na Donkey wordt The Bent Moustache in 2005 het volgende avontuur van Saggar, in eerste instantie met Donkey-leden Pim Heijne en Wilf Plum, later met Jane Mack, Steven van der Steen en David Lingerak. De groep maakt twee albums, maar zorgt er ook voor dat Saggar gedesillusioneerd raakt met de Nederlandse muziekwereld. “Ik was trots op die albums, maar had ook het gevoel dat alle muzikanten constant op zoek waren naar de formatie die het beste bij hen paste. De groepsmentaliteit die ik uit Engeland kende, was er niet. Toen kreeg ik door: als je wilt dat er iets gebeurt, moet je daar zelf voor zorgen.”
Enter King Champion Sounds, de uit de kluiten gewassen postpunk- en free jazzband die Saggar sinds 2013 leidt. Daarin schrijft Saggar zelf alle partijen, en neemt de rest die simpelweg op. Jos Kleij alias G.W. Sok, voormalig vocalist van The Ex, schrijft zijn eigen teksten, dat wel. De formatie heeft inmiddels vier albums op zijn naam, maar was bedoeld als eenmalig project in het voorprogramma van Mike Watt. De bassist van de iconische punkband Minutemen zou later een bijdrage leveren aan de derde King Champion Sounds-plaat, net als J Mascis. “Het idee was om één lang stuk te spelen”, vertelt Saggar. “Het was erg ambitieus: ik wilde Jos voor de vocals en Oli op bas, omdat hij net als ik fan is van Steve Hanley van The Fall en weet hoe je in een repetitieve groove moet komen. En ik wilde blazers. We speelden een opwarmshow in Café Swaf in Hoorn en een dag later met Mike Watt in OCCII in Amsterdam. Het ging zo goed dat ik dacht: zullen we hiermee verder gaan, een plaat maken?”
Het is Saggar ten voeten uit: zelfs als het niet de bedoeling is om een plaat te maken, volgt er vroeg of laat een release. Het mag dan ook een klein wonder heten dat Saggar tot voor kort geen enkele plaat op eigen titel had uitgebracht. Daarin kwam vorig jaar verandering met Bless Bless, Saggars debuut als Bhajan Bhoy. “Tegen het eind van 2019 had ik zo veel ideeën in mijn hoofd dat ik niet wist of ik ze wel met andere mensen uit kon voeren. Het was zo specifiek dat ik het niet voor me zag in een bandformatie. Ik moest het gewoon alleen proberen. Het is het meest bevrijdende dat ik ooit heb gedaan. Het voelde alsof ik mezelf voor het eerst écht als persoon had uitgedrukt. Tijdens het opnemen was er nog geen lockdown. Dan kwam ik na mijn werk thuis, at ik snel iets en zat ik vervolgens de hele avond hier. Toen de plaat af was, heb ik ‘m hier geluisterd met m’n ogen dicht. Ik dreef af, was er totaal door weggeblazen. Daarna heb ik ‘m nog een keer gedraaid, en nog een keer. Het maakte me niet uit wat andere mensen ervan zouden vinden, ik vond het geweldig.”
Bang om zijn gelukzaligheid omtrent zijn solomateriaal teniet te doen door een ‘moeilijke tweede’ is Saggar niet. “Dan denk ik aan de bands die ik liefheb, en hun albums. Als je het over The Fall hebt, vinden sommige mensen Grotesque het best, anderen Hex Enduction Hour. Maar ze bleven platen maken, die allemaal goed zijn op hun eigen manier. De muziek die ik maak is nooit voorpaginanieuws geweest, dus ik heb niet het ‘probleem’ dat mensen altijd maar naar bepaalde klassiekers zullen blijven refereren. Ik vind dat ook helemaal niet erg. The myth of making music plaatst sommige mensen op een voetstuk, maar de muzikanten die ik heb gekend zijn bijna allemaal ook gewoon mensen gebleven. Het zijn vrienden en vakbroeders, dat verandert niet. Vooral op tour word je een soort familie. Veel muzikanten hebben door de jaren heen bij mijn ouders gegeten, dan kookte mijn moeder Indiaas. Natuurlijk waren er weleens momenten waarop ik vond dat mijn muziek meer aandacht verdiende dan het kreeg, maar daar ben ik inmiddels wel voorbij gegroeid.”
“De pers, de podia en de boekingskantoren in Nederland zitten misschien niet altijd op me te wachten, maar vorig jaar heb ik ondanks alles zó veel shows gespeeld. En allemaal zelf georganiseerd. Uiteindelijk is DIY toch de beste manier. Dat is een les die ik eigenlijk al van John Peel leerde: er zijn manieren om dit te doen zonder een virtuoos te zijn of miljoenen te bezitten. Je kunt shows spelen binnen een netwerk, je kunt gelijkgestemden ontmoeten en nieuwe relaties opbouwen. Bovendien is er nog steeds zoveel te ontdekken. Ik word nog dagelijks door muziek weggeblazen, en ik koop platen alsof morgen niet bestaat. Als je wat ouder wordt, wordt je luistergedrag breder. Sommige dingen die me vroeger dierbaar waren, zijn me nu niet meer zo dierbaar. En dingen die ik vroeger haatte, vind ik nu geweldig. Net nog luisterde ik een album van Kara-Lis Coverdale, een experimentele componist uit Montreal. Wauw! Natuurlijk ken ik mensen die door de jaren heen hun interesse in muziek kwijt zijn geraakt, maar als het je levensader is, gebeurt dat niet. Dan vind je altijd wel een manier om dingen te ontdekken. Ik luister nog elke dag nieuwe muziek. Ik zou niet weten wat ik anders moest.”