Met twee cassettedecks, twee Walkmans met pitch control, een kleine mixer en een keurig uitgestalde verzameling tapes voor haar neus heeft Marijn Verbiesen onder de naam Red Brut een behoorlijk unieke niche voor zichzelf uitgegraven. Musique concrète heet het officieel, al is het benoemen ervan maar bijzaak. Zonder precies te (hoeven) weten wát ze aan het doen is, weet Verbiesen al jaren een rol van betekenis te spelen – in de muzikale avant-garde, maar net zo zeer in haar thuisstad Rotterdam, waar ze ook voor anderen shows organiseert als een van de mensen achter Herman.
Tekst: Ruben van Dijk
Foto’s: Bas Leemans
“Als iemand ooit tegen mij zegt, de cassette is terug, dan sla ik ‘m op z’n smoel. In de experimentele muziek is de cassette altijd aanwezig geweest”, vertelt Verbiesen tussen twee slokjes thee in – ietwat droogjes en toch stellig. We zijn op bezoek bij Herman, een gezelschap dat muziek, performance en poëzie een podium geeft en dat momenteel doet in een wat verdwaald, vrijstaand pand aan het zuidelijk uiteinde van de Maastunnel. Niet heel lang geleden zat hier Turks familierestaurant Iskender – tevens af te huren voor feesten en partijen. Nu staat de begane grond vol instrumenten, kunst en een geïmproviseerd kantoor, en huist de bovenverdieping een oefenruimte, een slaapruimte voor de tourende artiesten die er optreden en een podium – opvallend knus voor het feit dat hier over enkele dagen weer twee genadeloze punkbands zullen spelen. Het pand is verkocht en krijgt (helaas) een nieuwe bestemming, waarna Herman zijn comfortabele anti-kraak wederom zal moeten verruilen voor een onzekere toekomst. Maar eerst het verleden.
“Als ik zin heb om een deur tien minuten open en dicht te doen, dan ga ik dat doen.”
Want de muzikale loopbaan van Verbiesen begon in Utrecht, waar ze zes jaar lang woonde. “Ik had altijd vrienden die muzikanten waren en ik hielp altijd wel mee met een labeltje daar en een labeltje hier. Op een gegeven moment was ik daar wel klaar. Utrecht is toch een beetje een dorp en ik kende er iedereen. Er is nauwelijks een kunstscene daar, en er wordt bijna geen experimentele muziek gemaakt.” Ondertussen leert ze Bebe Beliz en Michiel Klein, haar toekomstige bandleden in Sweat Tongue, kennen en via hen alles dat Rotterdam haar wél te bieden had. “Toen was ik afgestudeerd en heb ik alles in Utrecht achtergelaten. Ik kende verder niemand in Rotterdam, maar er ging echt een knop om.”
Muziek had ze zelf, op een blauwe maandag drumles na, nooit gemaakt, maar eenmaal in Rotterdam gebeurde het – opeens. “Hoe de band [Sweat Tongue, red.] begonnen is, is dat we een avondje aan het drinken waren, en dat Michiel zei: “Laten we een band beginnen.” We waren dronken sowieso, en dus zei ik: “Ja, ik heb wel eens gedrumd.” “Nou oké, dan ga jij drummen.” En zo ging dat.” En zo makkelijk kan het zijn. Met het advies van haar huidige vriend Michiel, “Je moet alles vergeten wat je ooit hebt geleerd”, leerde ze zichzelf een geheel eigen manier van drummen aan – een lijn die ze, naar eigen zeggen, heeft “voortgezet in al mijn muziekprojecten.”

En zo ook in Red Brut, het pseudoniem waarmee Verbiesen muziek maakt die het best nog omschreven kan worden als cassettecollagekunst. Eerst op tape geluiden opnemen, en dat kan alles zijn; dan alles letterlijk bij elkaar knippen en plakken. “De geluiden die ik opneem zijn geluiden waar ik op dat moment mee bezig ben, waar ik geïnspireerd door ben, of puur waar ik zin in heb. Als ik zin heb om gitaar te spelen, ga ik gitaar spelen. Als ik zin heb om een deur tien minuten open en dicht te doen, dan ga ik dat doen.” Zonder starre regels over wat ze wel of niet zou mogen doen als Red Brut zijn krakende deuren en gitaren even goed potentiele muziekinstrumenten. En zo heeft ze inmiddels een heuse geluidsbibliotheek met op iedere kant van iedere cassette één uniek geluid. “Sommige mensen zeggen dat het een heel homey gevoel heeft, omdat ik heel erg bezig ben met de geluiden die ik in huis tegenkom. Verder neem ik ook wel dingen op met gitaar en synth, maar die bespeel ik dan wel op mijn eigen manier. Ik kan ook geen gitaar spelen zoals Michiel dat kan.” Ook het spelen met de Korg MS10 en de andere synths die ze tot haar beschikking had, nog voor ze er iets mee kon, leerde ze simpelweg door eindeloos knoppendraaien. Verbiesen: “Ik heb ook zeker wel geprobeerd om dingen te leren volgens het boekje, maar dat is niet aan mij besteed, want dan kom ik in bepaalde processen terecht waar ik niks mee kan en dan loop ik vast. Voor mij is dat eerder een belemmering dan een hulpmiddel.” Gewoon proberen, vallen en opstaan, of: “een beetje spartelen en kroelen in de modder, eruit kruipen en dan weer terug vallen,” zoals ze het zelf omschrijft. Uiteindelijk leer je het vanzelf. “In het begin dacht ik wel: ik moet ook niet te goed worden, want dan raak ik m’n stijl kwijt. Maar dat is niet zo, en ik ben ook wel tot het inzicht gekomen dat hoe beter je wordt, hoe meer je je eigen stijl kunt ontwikkelen.”
Een van die unieke geluiden die te horen is op haar eerste plaat, vorig jaar verschenen bij het Belgische KRAAK, is een bijna angstaanjagend gejoel van een groep kinderen. “Ik ben niet echt een ochtendpersoon, dus ik slaap altijd best lang uit. Maar ik woon in een blok met peuterspeelzaal en die kinderen worden altijd losgelaten om half tien ’s ochtends en dan is het alléén maar gekrijs. Dat heb ik dus opgenomen vanuit mijn raam – en op een cassette wordt dat, door de overstuur, een beetje een hysterische toestand.” Een hysterisch, naar geluid, maar op de best mogelijke manier, want Verbiesen geniet van nare geluiden. Ze maakt wederom de vergelijking met het kruipen door de modder. “Zoiets kan misschien als negatief beschouwd worden, maar ik kan daar heel erg in zwelgen. Dat gevoel vind ik heerlijk. Ik heb er echt naar leren luisteren.”

‘Nare geluiden’, of in ieder geval het experiment, schuwt Verbiesen buiten Sweat Tongue en Red Brut ook met Herman niet. De afgelopen maanden te vinden in dat knusse zaaltje in Charlois: overdonderende bulldozerpunk van Sial uit Singapore, dissonante ambientgruis van MYTTYS uit Finland, een smerige Rotterdamse cross-over van post-punk, gabber, opera en hiphop genaamd Coolhaven, en meer, veel meer. Herman is, zeker voor een organisatie die grotendeels door vrijwilligers gerund wordt, een geolied apparaat dat gemiddeld twee keer per maand de zaal goed gevuld weet te krijgen. Maar ook dat was aanmodderen, toen Michiel en Marijn ruim zes jaar geleden, met wat toen nog MiMa was, begonnen. “Toen waren we zelf nog niet eens bezig met Sweat Tongue, maar we hadden wel steeds meer vrienden die shows zochten in Rotterdam. Je had toen WORM en DE PLAYER, maar niet veel meer, en dat waren best wel hoogdrempelige instituten eigenlijk. Dus toen zijn wij het maar gaan doen, nomadisch, op verschillende plekken in Rotterdam. Nu waren we sowieso maar met z’n tweeën, dus dat was publiek van max twintig op een avond. En op zich vind ik dat niet erg, want ik houd ook gewoon van die kleine shows, maar af en toe waren het er vijf, of bijna niemand, en dan vind ik het wel echt kut voor de artiesten.” Het was moeilijk, geeft ze toe, en ze was er aanvankelijk ook helemaal niet goed in. “Maar voor Herman helpt het nu wel, dat ik door het maar gewoon te doen wat beter ben geworden in al die dingen.”
Inmiddels heeft Herman wel aardig voet aan de grond in Rotterdam en weet het zich goed te profileren met een combinatie van experimenteel en iets-minder-experimenteel. Verder blijkt Rotterdam, net als Utrecht, óók gewoon een soort dorp, waar iedereen je al gauw kent en jij iedereen. “Sowieso is Nederland één groot dorp, maar in Utrecht ervaarde ik dat als een negatief ding en in Rotterdam niet. Vooral omdat het dorp waar ik me nu in begeef een dorp is waar veel interessants gebeurt, waar veel mensen bij betrokken zijn en echt energie hebben om dingen te dóén.”