Wie luistert naar het in februari verschenen debuutalbum caroline pikt waarschijnlijk elementen op uit folkmuziek, postrock en Midwest emo, maar wie caroline live meemaakt weet: dit is van een andere orde. We troffen de Londense band op Vlieland en spraken over hun benadering tot livemuziek en hoe het ruimte is dat meer dan wat dan ook het caroline-geluid bepaalt.
Tekst: Ruben van Dijk
Foto’s: Marieke de Graaff
Tegen de tijd dat de bunker op de hoes van caroline’s debuutplaat af was, was hij aan de geschiedenis al verloren. Het bouwwerk dat in 1941 werd gebouwd in afwachting van een Duitse invasie die er nooit kwam is waarschijnlijk nooit gebruikt. De laatste decennia is het langzaam weggezakt langs de kleien rotswanden tot aan het strand; een slachtoffer geworden van geleidelijke erosie in plaats van menselijke strijd.
Buiten Isle of Sheppey, of zelfs het vakantiedorpje Warden, waar vlakbij het zich bevindt, hebben maar weinig mensen ooit van de bunker gehoord. En ook de lokale bewoners zijn veel drukker, begrijpelijkerwijs, met hun eigen woningen, die eveneens in de Noordzee dreigen weg te zakken. Desondanks kwam de bunker tot de aandacht van visueel kunstenaar Selina Bonelli en, via hun werk, caroline.
In hun werk filosofeert Bonelli over “tot fossiel geworden rouw” en over de geschiedenis die zich als eb en vloed lijkt te bewegen. Jasper Llewelyn, een van de drie oprichters van caroline, licht het wat eenvoudiger toe: “We voelden ons er toe aangetrokken. caroline heeft altijd een bepaalde stijl gehad waarbij vreemde objecten gewoon ergens lijken rond te zweven. Op een of andere manier kwamen we daar telkens op uit.” Bij de twee singles die voorafgaand aan caroline verschenen, ‘Dark blue’ en ‘Skydiving onto the library roof’, hoorden soortgelijke afbeeldingen: één waar een trapladder op het punt staat om te vallen, een ander waar een tuinstoel van een heuvel lijkt te glijden. “Die plek an sich had al zo veel te bieden, dat we er alleen nog maar naar toe hoefden om met wat objecten een paar handelingen te improviseren.”
“Ik vind het een heel gaaf idee dat mensen zomaar bij een show van ons langslopen en bij zichzelf denken: wat is dit voor een rotherrie? Dit klinkt nergens naar!”
Casper Hughes

Als er íéts is dat is opgevallen in mijn korte tijd met caroline – wandelend door de duinen van Vlieland met Mike O’Malley en Casper Hughes, begin september, en in een videogesprek met Llewelyn na hun Noord-Amerikaanse tour, een maand later – is dat geen van de oprichters ook maar enige interesse lijkt te hebben in een tekstuele of letterlijke benadering van de muziek. In plaats daarvan is hun passie diepgeworteld in reliëf en ruimtelijkheid. Ze spelen niet vóór een publiek maar mét een omgeving, waar ze dan ook staan.
Op Vlieland is dat aan de voet van de Vuurboetsduin, de op één na hoogste duin van Nederland, met uitzicht op een knalrode vuurtoren en een publiek dat zich verspreid heeft over de schaarste stukjes schaduw. Het podium mag dan wel bij het festivalterrein van Into The Great Wide Open horen; het voelt er stil, ver van alles. De enige ‘geluidsoverlast’ komt van de scheepstoeters op naderende veerboten. “Maar dat was cool,” aldus O’Malley na het optreden, terwijl hij uitkijkt over de Waddenzee. Volgens Hughes zijn ze niet zo makkelijk van de wijs te brengen: “We hebben op zoveel festivals gespeeld waar geluid van andere podia… overwaait. Ik gebruik een woord als ‘verstoort’ liever niet, want waar mensen dan ook naar de muziek luisteren wordt alles dat doorsijpelt er onderdeel van.”
Het is een bevrijdende gedachte – plaatsnemen in een omgeving zonder onmiddellijk diens aandacht te verwachten. Hoe ver ze bereid zijn daarin te gaan, bleek tijdens het vorige optreden van de band op Nederlandse bodem. Als onderdeel van hun residentie tijdens showcasefestival Motel Mozaïque speelde caroline een geïmproviseerde en extra dissonante set midden in het Rotterdamse Museumpark die voor tal van toevallige parkgangers een behoorlijke verrassing bleek. Er klonken razende angstkreten, werd wild aan snaren geplukt; dezelfde fragmenten werden eindeloos herhaald. Zo trok er een aangenaam soort onrust door wat normaliter een heuse stadsoase is.

O’Malley: “We hebben wel eens vaker dit soort geïmproviseerde dingen gedaan, maar normaalgesproken is iedereen in het publiek een welwillende deelnemer. Voor we begonnen dacht ik wel even: dit is heel riskant wat we hier gaan doen, want sommige mensen gaan onze muziek misschien wel helemaal niet trekken. Achteraf bezien is het bijna leuker om het op die manier te doen, omdat het een hele willekeurige ervaring is.”
Hughes vult aan: “Ik denk dat we allemaal wel eens hebben meegemaakt dat je een geluid tegenkomt waardoor je volledig van je à propos raakt. Dat je gewoon ergens langsloopt, of het nu op een festival is of waar dan ook, een waanzinnig lawaai hoort en denkt: wat de fuck is dit? Ergens vind ik het een heel gaaf idee dat mensen zomaar bij een show van ons langslopen en bij zichzelf denken: wat is dit voor een rotherrie? Dit klinkt nergens naar!”
Het publiek als deelnemer benaderen is niet de enige manier waarop caroline poogt de (vaak fysieke) barrières te overbruggen die hen als artiest kan isoleren. Ze zijn met z’n achten en verwachten in the round, of in ieder geval een halve cirkel, op te kunnen treden – en dus wordt de band vaak op grote podia in nog grotere zalen gezet. (Zoals de bijna lege schouwburg waar ze in Rotterdam voor speelden.) O’Malley, Hughes en Llewelyn hebben snel een lijstje klaar met het soort zalen waar ze zelf liever spelen. Zoals de woonkamer waarin ze in Washington D.C. stonden. Of (Le) Poisson Rouge (voorheen The Village Gate) in Manhattan, hun meest luidruchtige publiek tot nog toe, dat het hele optreden lang bleef roepen en joelen. Llewelyn: “Het bevestigt dat wat je doet de moeite waard is. En het gaat er niet eens om dat er geluid is, maar dat er een sterke ambiance is, dat je de mensen dichtbij en om je heen voelt; niet alleen in rijen, opkijkend naar het podium. Het is de gehele atmosfeer: sommige mensen die luisteren, sommige mensen die muziek maken.”
Het gevolg is dat caroline delen van de set graag onversterkt speelt, regelrecht de ruimte in – zoals de vocalen op ‘Engine (eavesdropping)’. Het is een gewoonte die voor de drie oprichters diepe wortels heeft in een gezamenlijk provinciaal verleden, toen ze louter folkmuziek luisterden en speelden. Llewelyn: “Als tieners speelden we heel veel buiten én onversterkt. We beseften dat de muziek niet per se folky hoefde te zijn, maar dat het een manier was om geluid te benaderen. We begonnen de grenzen van onze akoestische instrumenten, van ‘akoestischheid’ an sich, te verkennen, tegenstellingen te creëren met elektrische instrumenten en versterkte vocalen, de afstanden te vergroten door sommige dingen heel dichtbij en anderen heel ver weg te laten klinken. Dat komt allemaal voort uit onze folkervaring. Het is een andere zijde van dezelfde medaille. Ik heb heel lang niet geweten hoe je überhaupt een PA, een microfoon, of wat dan ook moest gebruiken. Ik kon alleen gitaar spelen en zingen.”
Misschien is ruimte, en de ruimte tussen de ruimtes, wel belangrijkste instrument van de band; een instrument dat ze nooit geheel in eigen hand hebben. Niet dat het des carolines is om de zaken überhaupt in eigen hand te willen hebben. De vastberaden onrust op het podium en de melige praktijken in de backstage hadden nauwelijks meer van toon kunnen verschillen maar bewijzen beide dat caroline welig tiert bij een beetje chaos en onvoorspelbaarheid. En als er dan één voorspelling gemaakt moet worden, nu de band aan het tweede album is begonnen, denkt Llewelyn dat het allemaal “een beetje minder clean gaat zijn. Ik denk dat we allemaal wat meer interesse hebben in rommeligheid dan voorheen – en minder in minimalisme. Dus ik denk dat er esthetisch veel meer gaat gebeuren.” Dus krijg je de kans, wees dan getuige van de vallende trapladders en tuinstoelen, van de oude bunkers die langzaam in de Noordzee verdwijnen.