Rob Base en DJ E-Z Rock riepen het al luidkeels in 1988: “It takes two.” Deze spreuk kun je, 31 jaar na dato, prima toepassen op Better Oblivion Community Center, de nieuwe band van Conor Oberst en Phoebe Bridgers. De gelijknamige LP van het songwritersduo telt tien uitmuntende altfolkliedjes met een tragikomische knipoog.
Tekst: Jasper Willems
Foto’s: David van Dartel
Als Better Oblivion Community Center een echte plek op aarde zou zijn, ga je er niet heen om de grote levensvragen te doorgronden. Om die knipoog nogmaals te onderstrepen: het project is aangekondigd onder het mom van een prozaïsche zelfhulpbrochure met hulplijn. Bridgers: “We prikken een beetje door het cliché heen dat je eerst van jezelf moet leren houden voordat je van iemand kunt liefhebben.”
Het gevoel dat een plaat speciaal voor jou – de luisteraar – is gemaakt is zeldzaam. De word-of-mouth campagne rondom Better Oblivion manipuleert dit sentiment ook sluw: attente fans konden het album enkele maanden voor de officiële onthulling al binnen hengelen door de enquête in te vullen. “Het was Phoebe’s idee”, onthult Oberst, speels wijzend naar Bridgers.
Bridgers: “Ik denk dat mensen zich teveel bezig houden met hoe je een plaat verpakt, nog vóórdat men de plaat überhaupt gehoord heeft. Mijn goede vriendin Lucy Dacus (die samen met Bridgers en Julien Baker boygenius oprichtte, red.) vertelde me dat veel labels haar op een gegeven moment benaderden met ditzelfde principe. ‘Dit gaat werken, we cureren kleine stukjes van jouw persoonlijkheid en bouwen zo een brand.’”
“En tegen de tijd dat de plaat daadwerkelijk uitkomt, heb je er eigenlijk al schoon genoeg van”, zucht Oberst.

Mitski tweette onlangs dat artiesten zich vaak gedwongen voelen in interviews om ‘het creatieve proces’ mooier te maken dan het daadwerkelijk is. Het eerlijke antwoord: de artiest heeft vaak geen duidelijke verklaring voor hoe een liedje precies tot stand komt. En die verfrissende, soms ongemakkelijke eerlijkheid steekt meerdere malen de kop op tijdens het schrijfproces tussen Bridgers en Oberst. “Ik kan me bij god niet meer herinneren wie van ons precies welke teksten heeft geschreven,” grinnikt Oberst. Bridgers: “Deze plaat is wat dat betreft een behoorlijk misbaksel, haha. Het is soms gevaarlijk om te denken dat muziek iets is wat je alleen maar kunt maken als je compleet manisch bent.”
Better Oblivion Community Center is daarvan het levende bewijs: een behoorlijk hechte, hartverwarmende plaat met louter goede liedjes. Oberst en Bridgers lijken de touwtjes vrijwillig uit handen te willen geven om zo van ieder liedje een soort losse symbiose te maken van momentopnames en ervaringen. Het bloedmooie ‘Chesapeake’ is daar een goed voorbeeld van: Bridgers glazuren stem neemt de leiding, Obersts kenmerkende klaagzang volgt haar zachtjes. Samen roepen ze de herinnering op van een concert op een desolaat parkeerterrein. Niet bepaald een romantisch scenario: je stelt je een verzameling vrienden en bekenden van de band voor, en misschien een handjevol nieuwsgierige voorbijgangers.
Het laatste couplet, ogenschijnlijk gezongen vanuit het perspectief van een geluidstechnicus, snijdt vooral heel diep: “I was all covered in sound / When you asked me to turn it down / Didn’t even think it was loud / Can you hear it now?” Tussen de regels door kun je een heldere situatie verbeelden: de artiest verontschuldigt zich voor het harde geluid en stelt zich daarmee onzeker en kwetsbaar op, dat terwijl het aanwezige publiek juist diep geraakt wordt. Die wrijving maakt het nummer zo aandoenlijk.

“Bijna ieder liedje is een soort uitwisseling,” legt Oberst uit. “Phoebe schreef ‘Forest Lawn’ bijvoorbeeld over een kerkhof in Glendale, California waar zij als tiener met vrienden vaak rondhing. Ik ben daar zelf nooit geweest, maar ik vond het leuk om daar mijn eigen fantasie op los te laten. Het is alsof we een soort gedachtenversmelting in gang zetten.” Bridgers: “Het is een leuke superkracht om Conor een willekeurige gedachte voor te leggen. Hij vertelt daar dan weer een heel verhaal omheen.”
De lol van het schrijven uit de losse pols spat van ieder liedje af. ‘My City’ schiet heerlijk uit de bocht met een gezamenlijke uithaal. Diepere reflecties worden argwanend ontkracht door spontane woordgrapjes en inside jokes. Bridgers refereert op ‘Dylan Thomas’ bijvoorbeeld passant naar de albumhoes van haar debuut Stranger In The Alps (They say you got to fake it / At least until you make it / That ghost is just a kid in a sheet). Zowel Oberst als Bridgers hebben vroeg in hun loopbaan de valse voorwendselen van roem en romantiek in popmuziek aan den lijve ondervonden. Met Bright Eyes timmerde Oberst al een klein decennium aan de weg toen hij na doorbraakalbum I’m Wide Awake, It’s Morning een waterval aan Bob Dylan-vergelijkingen toegeschoven kreeg. Ook Bridgers kon die aloude Dylan-vergelijking niet ontlopen (het was nota bene haar ex-vriend Ryan Adams die Bridgers ‘The Next Bob Dylan‘ noemde).
“Over het algemeen projecteren mensen zoveel van zichzelf op andere artiesten. Het is iets wat je onmogelijk kunt controleren.”
Beide artiesten staan tegenwoordig op goede voet met artiesten die als rocklegenden worden beschouwd. Oberst mag Bruce Springsteen tot goede kennis rekenen, en Bridgers nam onlangs een nummer op met een van haar grote idolen, Jackson Browne. Het motto ‘never meet your heroes’ is zeker niet van toepassing. Het biedt zelfs het nodige perspectief, aldus Bridgers. “Ik ben misschien een van de weinigen die vindt dat je je helden wél moet ontmoeten. Het is moeilijker om die mythe levend te houden zodra je ze leert kennen als echte mensen. Dat vind ik juist positief. Zelfs al blijken je helden enorme klootzakken te zijn: ook dat kan heerlijk ontnuchterend zijn.” Oberst is het deels met Bridgers eens. “Het hangt natuurlijk van het soort interactie af. Maar over het algemeen projecteren mensen zoveel van zichzelf op andere artiesten. Het is iets wat je onmogelijk kunt controleren.”
Obersts vorige album Ruminations heeft zijn reputatie als beroepspessimist weinig goeds gedaan. Na gezondsheidsklachten en een valse beschuldiging van verkrachting raakte hij in een negatieve spiraal. Dubieus genoeg resulteerde die malaise in zijn mooiste, zwaarmoedigste muziek in jaren. De liedjes worden op zijn Dylans vertolkt met slechts gitaar, piano, harmonica en Obersts stem, die hier zelfs nog verbitterder klinkt dan normaal. Ruminations is een traditionele liedjesplaat vol onverbloemde bekentenissen, die alle romantiek op brute wijze ontkrachten. ‘I met Lou Reed and Patti Smith / It didn’t make me feel different’, zo luidt een zin op ‘Next Of Kin’, ‘I guess I lost my innocence / way too long ago’. Doe eens je best om ‘You All Loved Him Once‘ te luisteren zonder brok in je keel. Het is Obersts hoogstpersoonlijke beschouwing van de zure relaas na de faam. De woorden slaan in als een bom; je kunt er weinig zinnige dialoog op voeren, maar iedere zin snijdt tot op het bot. De stilte aan de andere kant van de lijn biedt Oberst geen troost. Op het volgende liedje, ‘Till St. Dymphna Kicks Us Out’, schudt hij de kater gelukkig af, op zoek naar een zielsverwant in de kroeg.
In Phoebe Bridgers heeft hij deze ziel gevonden. Ook zij is niet bang om de vuile was buiten te hangen. ‘Motion Sickness’ schreef ze kort na haar kortstondige relatie met Ryan Adams, en de songtekst laat weinig open voor interpretatie. “I hate you for what you did/And I miss you like a little kid/I faked it every time but that’s alright I can hardly feel anything at all.” Toen Oberst Bridgers’ muziek voor het eerst hoorde, voelde hij de drang om met Bridgers contact op te nemen. Dat herkenningspunt kon geen toeval zijn, want de 24-jarige songwriter uit Los Angeles was al jaren fan van Oberst en Bright Eyes. ‘Would You Rather’ werd hun eerste duet. Het is een aangrijpend liedje over zelfmoord en familiedrama, waarin Oberst de rol neemt als het luisterend oor: ‘I’m a can on string / You’re on the end’. Met een primitieve hulplijn en een brochure los je de conflicten van deze godganse wereldproblematiek misschien niet op, maar geeft het innerlijke menselijke conflict op zijn minst een gestalte.

Oberst: “Het openingsnummer ‘Didn’t Know What I Was In For’ gaat over dat conflict: mensen die kleine gebaren maken op social media, en trots posten dat ze een petitie tekenen. Slacktivisme, zoals dat heet. Dat soort handelingen kunnen soms best zelfgenoegzaam overkomen. Het maakt niet per se wezenlijk verschil, buiten het feit dat jij er uit schuldgevoel beter door gaat voelen. Maar dat is eigenlijk een bullshit manier om naar de wereld te kijken. Kleine druppeltjes water beïnvloeden alles wat jij doet. Als je genoeg kleine dingen onderneemt komt er vanzelf een soort van progressie.”
Goed, misschien zit daarin juist weer die romantiek: een klein gebaar kan soms een wereld van verschil maken. Zonder al die kleine druppeltjes water kan er immers geen regenboog ontstaan. “I’m carpooling to kingdom come / into the wild purgatory / Experiencing a magic rainbow / All you got to do is follow.”