“What is going on with me?” Het is zo’n beetje de eerste zin die Dana Margolin uitspreekt op Every Bad, het album waarmee het Britse Porridge Radio momenteel lof oogst. Het is een album vol nuances, waarop Margolin zich manifesteert als een van de dapperste songwriters van het moment. Ze durft zichzelf tegen te spreken en ziet in dat vragen ook al waarde hebben als het antwoord nog ontbreekt.
Porridge Radio was niet altijd de band die het anno nu is. De groep kent zijn oorsprong in de slaapkamer van zangeres en gitarist Dana Margolin. In 2012 – tijdens haar studie aan de Universiteit van Sussex in Brighton – begon ze al onder de huidige naam solomateriaal uit te brengen. Op Bandcamp is nog altijd een handvol democollecties te vinden die Margolin in die begindagen maakte, van misery radio (2015) tot bad breath (2017). Inmiddels is Porridge Radio een vierkoppige formatie, met Maddie Ryall op gitaar, Georgie Scott op toetsen en Sam Yardley op drums. Het is een hechte groep, maar toch staat buiten kijf dat de geestelijk moeder van het project nog altijd de stuwende kracht is. Het zijn Margolins stem en met name haar teksten die ervoor zorgen dat Every Bad voorlopig een van de meest fascinerende albums van het jaar is.
Lees Margolins teksten en het lijkt wel alsof je een kijkje in haar dagboek neemt. Niet voor niets beschrijft ze zichzelf als een zelfingenomen schrijfster. Ze zweert niet bij sierlijke volzinnen of vergezochte metaforen, maar schrijft haar gedachten simpelweg op zoals ze ze denkt. Haar teksten voelen niet zozeer als een monoloog, maar meer als een interne dialoog. Als Margolin vragen stelt (“How do I say no without sounding like a little bitch?”, bijvoorbeeld), vraagt ze niet zozeer een ander om wijze raad, maar vooral zichzelf.
Die werkwijze betekent dat Margolin soms van de hak op de tak springt en dat haar teksten vaak vol zitten met tegenstrijdigheden. Ze ziet emoties niet als doel of onderwerp op zich, maar onderzoekt juist de – vaak frustrerende – situaties die ontstaan als emoties veranderen of niet eenvoudig te duiden zijn. “Thank you for leaving me, thank you for making me happy”, zingt ze samen met haar bandgenoten in de climax van ‘Born Confused’, de opener die zowel qua toon als qua titel de toon van Every Bad zet. Even later beëindigt ze het rusteloze ‘Don’t Ask Me Twice’ met een uitgelaten besef: “Oh, I don’t know what I want, but I know what I want.” Het zijn twee tegenpolen die ogenschijnlijk nooit tegelijkertijd van toepassing kunnen zijn, maar in de wereld van Margolin worden ze als vanzelfsprekend verenigd. Op de hele plaat erkent de zangeres zo dat gevoelens en gedachten vaker wel dan niet op z’n minst tweeslachtig zijn. Dat ze niet alleen in een oogwenk van zwart naar wit kunnen gaan, maar ook tegelijk zwart, wit en alle grijstinten daar tussenin kunnen zijn. Dat Every Bad niet alleen bestaat uit kwaad en erger, maar ook uit alles dat daar tussen schuilt.

Dat benadrukt Margolin op Every Bad door haar teksten te gebruiken als vurige mantra’s. In vrijwel ieder nummer op de plaat bouwt ze door haar zinnen als sinistere spreuken te herhalen op naar hoogtepunten die groots maar nooit bombastisch zijn. Het zijn momenten waarop Margolins simpelste en op het oog minst opvallende zinnen de meeste indruk maken. “I go inside the sea sometimes”, mijmert ze in ‘Circling’, de voorzichtig swingende ballade geïnspireerd door de kustlijn van Brighton.
Of nou ja, mijmert… Al die herhalingen stellen Margolin er juist toe in staat om elke ‘versie’ van een zin een andere emotionele lading te geven. In het angstaanjagend intense ‘Sweet’ bezweert ze, nadat ze heeft beschreven dat ze een nervous wreck met kinderlijke neigingen is: “I’m charming, I’m sweet, she will love me when she meets me”, eerst nog voorzichtig, maar dan steeds stelliger. In het slepende ‘Pop Song’ is haar vraag om veiligheid de ene keer smekend, de andere keer een stuk dwingender. En in het eerdergenoemde ‘Circling’ prevelt ze keer op keer: “I’m doing well, I’m doing fine, we’re all okay, all of the time”, waarbij ze in het midden laat of ze de waarheid spreekt, zichzelf poogt daarvan te overtuigen of een ironisch commentaar levert op haar eigen misère.
In ‘Give/Take’ en ‘Lilac’ legt ze zelfs nadruk op losse woorden als “want”, “kind” en “stuck”, die met allerlei intonaties worden herhaald, waarbij bij de tweede, derde en vierde herhaling betekenissen boven komen drijven die op het eerste gehoor nog niet aanwezig leken. Uiteindelijk verliezen de woorden hun betekenis bijkans en behouden ze hun strekking slechts nog door de manier waarop Margolin ze over haar lippen brengt.
Op Every Bad klinkt Margolin niet per se als een zangeres vol zelfvertrouwen, maar wel als een zelfbewuste frontvrouw die zich volledig bloot durft te geven en achter haar eigen twijfels durft te staan. Het ene moment is ze fel, het andere vertwijfeld. Ze doet denken aan gevestigde iconen als PJ Harvey, Yeah Yeah Yeahs’ Karen O en wijlen Dolores O’Riordan van The Cranberries, maar ook aan moderne grootheden als Savages’ Jehnny Beth en Adrianne Lenker van Big Thief. Net als zij weigert Margolin zich toe te leggen op één emotionele modus operandi: ze realiseert zich dat geschreeuw soms intiemer kan zijn dan gefluister, en dat gefluister op zijn beurt pijnlijker kan zijn dan geschreeuw. Kraakhelder is dat de rest van Porridge Radio dat ook begrijpt. De band houdt zich op binnen het universum van DIY-punk, maar wisselt met speels gemak stoïcijnse passages af met tegendraadse gitaarexplosies, en krijgt het voor elkaar om op kabbelende momenten net zo begeesterd te klinken als in ontzagwekkende refreinen.
Kortom, zowel tekstueel als muzikaal gezien bestaat er op Every Bad geen rode draad waaraan de luisteraar zich kan vastklampen. Juist dat – je voelt hem al aankomen – is hetgeen dat alle liedjes op het album verenigt en leven geeft. Op Every Bad geeft Porridge Radio volop ruimte aan nuance en onzekerheid. Het pretendeert niet de waarheid in pacht te hebben, maar cijfert zichzelf ook niet weg. Het is een verfrissende aanpak anno 2020, waarin de druk soms hoog is om je eigen mening als waarheid te verkondigen.
Toch is er één moment waarop Margolin alle vertwijfeling van zichzelf afschudt en op de barricades klimt. Als ze de belangrijkste zin van de ontroerende apotheose ‘Lilac’ herhaalt, wisselt de lading niet tussen onzeker, ironisch en serieus. Nee, in dat nummer wordt ze met elke regel vastberadener. “I don’t want to get bitter”, predikt ze. “I want us to get better. I want us to be kinder, to ourselves and to each other.” Het is een missie die Dana Margolin op Every Bad vanzelfsprekend niet altijd verwezenlijkt. Niets menselijks is haar wat dat betreft vreemd. Maar ze streeft de droom wel na met alles dat ze heeft.